Volkskrant
Tekst Brigit Kooiman

Juni 2002
Claudia di Palermo (35) kwam elf jaar geleden naar Amsterdam, uit liefde voor de Nederlandse taal en literatuur. Ze presenteerde de Teleac-cursus Italiaans Giro d’Italia en werkt als vertaalster…
Lees de originele tekst bij de Volkskrant (account nodig).
juni 2002
Tekst Volkskrant
‘Zoals ik er nu bij loop, met blote voeten in sandalen en een zomerjurk, dat doe je in Italië alleen als het snikheet is. Maar hier weet je nooit hoeveel zon er nog komt. Met de Nederlandse winters heb ik geen moeite, maar dat wachten op de zomer, met altijd de kans dat die gewoon helemaal niet komt, vind ik moeilijk en het maakt me onrustig. Het is een van de redenen dat ik de zomermaanden tegenwoordig weer in Italië doorbreng.
Op mijn 24ste kreeg ik een studiebeurs om een jaar in Amsterdam naar de universiteit te gaan en mee te werken aan het Van Dale-woordenboek Italiaans. Ik had in Rome Germaanse talen gestudeerd, met Neder lands als specialisatie. Uiteindelijk ben ik zeven jaar aan de Universiteit van Amsterdam gebleven. In die tijd ben ik ook gaan vertalen, en dat doe ik nog steeds. Ik heb net de vertaling van De passievrucht van Karel Glas tra van Loon bij de uitgever ingeleverd.
Hoe vreemd Nederlanders het vinden als een buitenlander zich verdiept in hun taal en cultuur, merkte ik al in Rome, toen ik daar een keer de bibliotheek van het Nederlands Cultureel Instituut wilde bezoeken. De mensen bij het secretariaat waren heel achter dochtig, ze snapten niet wat ik als Italiaanse bij hen te zoeken had. Die argwaan is er altijd bij Nederlanders als ik antwoord geef op de vraag hoe ik in hun land verzeild ben geraakt. W rom in godsnaam Nederlands, vragen ze dan, en als ik zeg dat ik het gewoon een mooie taal vind, vallen ze helemaal van hun stoel. Ze vinden het raar, en ook een beetje eng en bedreigend als iemand geheel vrijwillig en zonder speciale reden hun cultuur van binnenuit wil leren kennen.
Ik ben eigenlijk net als die dichters en schilders in de vijftiende eeuw, toen de noorderlingen naar het Zuiden gingen en de zuiderlingen naar het Noorden om contacten en inspiratie op te doen. Ik heb een voorliefde voor Germaanse talen. Naast een Scan di navische en een Angelsaksische taal moest ik ook Duits of Nederlands doen en Neder land leek me wel een leuk klein en overzichtelijk taalgebied. Tijdens het eerste college hoorde ik twee docenten Nederlands met elkaar praten en ik vond het echt mooi. Later heb ik van Nederlands mijn hoofdvak gemaakt.
Pas na drie jaar studie kwam ik voor het eerst in Nederland, voor een vakantie. In Lon den, Parijs, Madrid, Barcelona of Athene had ik nooit het gevoel gehad dat ik er een tijdje wilde wonen, maar in Amsterdam voelde ik me meteen thuis. Het was wel komisch, die eerste keer, want ik kende de taal alleen uit boeken van Vondel, Bredero en Huygens, en ik sprak mensen aan met ”jonkheer” en ”knaap”.
Door mijn accent en mediterrane uiterlijk zie en hoor je meteen dat ik ergens anders vandaan kom. Dat heeft zijn voordelen, want Nederlanders vinden je onmiddellijk interessant, en daardoor maak je makkelijk contact. Aan de andere kant zijn er aardig wat mensen die een sterk vooroordeel hebben tegen Italianen, waardoor ik extra moeite moet doen om te laten zien dat ik een gezond arbeidsethos heb en wel degelijk mijn afspraken nakom.
Dat moderne, liberale Nederlanders wel vaker last hebben van vooringenomenheid, merk ik als ik vertel dat een aantal van mijn beste vrienden in Nederland gereformeerd vrijgemaakt zijn. Die ontmoette ik toen ik hier net woonde, en ik voelde me erg op mijn gemak bij hen. Aardige, gezellige lui met wie je lol kunt hebben, maar minder onverschillig dan de meeste jongeren, en ik kon dan ook heel goed met hen praten over politiek en over maatschappelijke kwesties. Andere vrienden en kennissen reageren daar verschrikt op, terwijl de meesten nog nooit in hun leven een gereformeerd vrijgemaakte gezien hebben.
Tijdens mijn studie heb ik geleerd over de ontzuiling, maar het valt me op dat er juist heel weinig contact is tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Mijn vriend is van Ma rok kaanse afkomst, en veel Nederlandse vriendinnen van mij bekennen dat hij de eerste allochtoon is die ze ontmoeten.
Maar waarover ik me het meest blijf verbazen is dat ik me altijd moet verontschuldigen voor mijn belangstelling voor Neder land. Hoe hoger opgeleid iemand is, hoe groter het onbegrip. Ik heb een vriend die de grammatica bestudeert van een bij na uitgestorven Nepalese taal, en daarvoor ook naar Ne pal is gegaan. Maar daarvan kijken diezelfde academisch geschoolde kosmopolitische Nederlanders in het geheel niet op. In Denemarken, waar ik ook geweest ben voor mijn studie, vond niemand het raar dat ik hun taal wilde leren. De Denen gedragen zich net als de Italianen, de Fransen en de Ame rikanen als een volk met een dominante cultuur, waar buitenstaanders zich moeten aanpassen om het te kunnen redden.
Johan Huizinga schrijft het al in zijn essay waarin hij de Nederlandse volksaard verklaart voor Italianen: Nederlanders spreken Engels, Duits en Frans en soms ook Italiaans, ze zijn open en zeer geïnteresseerd in andere culturen. Dat is mijn ervaring ook, hoewel de kennis vaak oppervlakkiger is dan men zelf denkt. Als Nederlanders op vakantie in Italië een waslijn zien hangen, denken ze: Hé, dat is dat straatje uit Una giornata particolare, want daar hing ook was buiten. Maar die interesse mag blijkbaar niet van twee kanten komen. Nederlanders beschouwen hun cultuur als ondoorgrondelijk voor buitenstaanders en hun taal als bijna niet te leren. Op een of andere manier schamen ze zich voor hun eigen taal en literatuur, uit een soort antichauvinisme dat soms grenst aan snobisme. Er zijn genoeg Italianen die Um ber to Eco niet de meest fantastische schrijver vinden, dat geldt ook voor mij, maar niemand zal het in zijn hoofd halen om te zeggen: “Die Eco, dat stelt helemaal niks voor”, terwijl iemand als Harry Mulisch hier wel vaak op die manier wordt afgedaan. De boeken van Mulisch die ik ken, heb ik met rode oren gelezen.
Die terughoudendheid van de Neder landers om zichzelf te laten zien, heeft mij extra nieuwsgierig gemaakt. Je moet hun vertrouwen winnen, duidelijk maken dat je ze echt wilt leren kennen, en stukje bij beetje kom je er dan wel.
Maar ik blijf een vreemdeling, dat kan ook niet anders. Na de eerste zeven jaar kreeg ik het daar opeens moeilijk mee, het was de seven year itch waar veel buitenlanders last van hebben, zo begreep ik later. Ik ben toen teruggegaan naar Rome, met de bedoeling daar een baan te zoeken; ik had nog nooit gewerkt in Italië, en ik wilde het daar ook eens proberen. Maar het is niet gelukt. Ik kreeg van alles aangeboden, maar steeds tegen een salaris waar nauwelijks van te leven viel.
Ruim twee jaar later, tijdens een kort bezoek aan vrienden in Neder land, kon ik bij toeval meteen aan de slag, en voor ik het wist woonde ik weer in Amsterdam. Mijn woning in het centrum van Rome heb ik aangehouden, en in de zomer en rond kerst breng ik daar veel tijd door. Zo kan ik op gezette tijden mijn Italiaanse kant uitleven.
Het bevalt me op dit moment prima om in twee werelden te leven, en ik probeer niet te veel over de toekomst na te denken. Maar met het pistool op de borst zou ik voor Ne der land kiezen, want al ben ik in Italië opgegroeid, ik ben hier volwassen geworden.’
8 juni 2002