NRC Handelsblad
Estafettecolumn

Juli 2001
Nederlanders hebben alles al een keer gezien
1. Hoe heet je?
2. Waar kom je vandaan?
3. Hoe lang woon je hier al?
4. Hoe ben je hier verzeild geraakt?
5. Waarom in godsnaam Nederlands?
Stelt u zich voor: een Italiaanse in een Amsterdams café op vrijdagavond…..
Het originele artikel kunt u (na aanmaken van een login) lezen bij het “NRC“
door Claudia Di Palermo
Volledige tekst

1. Hoe heet je?
2. Waar kom je vandaan?
3. Hoe lang woon je hier al?
4. Hoe ben je hier verzeild geraakt?
5. Waarom in godsnaam Nederlands?
Stelt u zich voor: een Italiaanse in een Amsterdams café op vrijdagavond…..
De eerste drie vragen vind ik op zijn tijd wel begrijpelijk. En daarom antwoord ik meestal zonder te aarzelen meteen: Claudia, Rome, bijna tien jaar.
De tweede vraag heeft een kleine voetnoot nodig. Ik zie er namelijk niet bepaald typisch Nederlands uit en ik heb een niet te omzeilen licht Italiaans accent. Het verbaast me dan ook niet dat de Nederlanders nieuwsgierig zijn naar waar ik oorspronkelijk vandaan kom. En ze zijn vaak nog nieuwsgieriger naar hoe lang ik hier al woon. Ik denk dat ze de vraag stellen, omdat ze willen weten hoe lang niet-Nederlanders het hier vol- en uithouden.
Met de vierde vraag willen ze, nijverige hokjesstoppers als ze zijn, weten of ik een buitenlander met Nederlandse vriend(in), een hasjliefhebber, een homoseksueel die zijn heil komt zoeken in Amsterdam, een asielzoeker ben, of tot een van de -tig andere bekende categorieën behoor.
Om duidelijk te maken waarom mensen mij vraag 5 stellen, moet ik eerst antwoord geven op vraag 4. Ik heb Nederlands gestudeerd in Rome. Bent u al van uw stoel gevallen? Ik studeerde af aan de Università La Sapienza di Roma op het vroege werk van Martinus Nijhoff.
En nu komt vraag nummer 5. Dit is het moment voor mij om in paniek te raken. Waarom ben je in godsnaam Nederlands gaan studeren? Wat bezielde je? Ik zeg, enigszins besmuikt, dat ik op een dag zomaar een college Nederlands binnenliep. En dat ik de taal grappig vind. En de literatuur spreekt me aan. Op mijn antwoorden wordt met hilariteit gereageerd. Ik leg uit, nu in een staat van enthousiasme verkerend, dat ik het leuk vind om oneindig veel samengestelde woorden te verzinnen of om te ontdekken dat je verscheidene handelingen in één werkwoord kunt uitdrukken, zoals bijvoorbeeld in wakkerbellen, wegpromoveren, wegpesten. Ik zou ook kunnen vertellen wat ik zo mooi vind aan de abele spelen, Vondel, de gedichten van Gorter, Bloem en Achterberg.
Ik kan me voorstellen dat een Nederlander dat niet vaak hoort. Of hij het graag hoort, is iets wat ik me nog steeds afvraag. Ik heb gemerkt dat Nederlanders nog steeds niet zo goed weten hoe ze moeten reageren als buitenlanders vrijwillig en zonder de dwang van een verplichte inburgeringscursus hun cultuur van binnenuit willen leren kennen.
Ze proberen de nieuwsgierige buitenlandse Aagjes af te weren met de opmerking dat Nederland zo klein is, dat het Nederlands zo’n moeilijke taal is, en, vooral, dat alles aan Nederland `typisch’ is, en iets wat `typisch’ is, dat kan een buitenlander nooit begrijpen. Trouwens, `typisch’ wordt niet alleen gebruikt voor de bijzondere eigenheid van Nederland, maar ook om er de Nederlandse huiskamer-burgerlijkheid en het provincialisme mee aan te duiden.
Het andere geval waarin het quasi-denigrerend gebruikt wordt, is als het gaat over mijn land van herkomst, Italië. Volgens de Nederlander is alles in Italië `typisch’ Italiaans. Dit impliceert natuurlijk een diepe kennis van Italië en de Italianen, die Nederlanders natuurlijk allemaal hebben, want ze zijn per slot van rekening allemaal een keer een weekje aan het Gardameer geweest. Ze lezen een boek van Sciascia en hun ontgaat niets over de `typische’ maffia-praktijken en de alles overwoekerende `typisch’ Siciliaanse toestanden, waarvan de Volkskrant en NRC Handelsblad dagelijks berichten vanaf hun gerieflijke standplaats Rome.
De Nederlander begrijpt de Italiaan, of de Italiaan dat nou wil of niet, maar de Italiaan mag de Nederlander niet begrijpen. Hij vindt dat maar eng, opdringerig, bijna intiem. De Avonden of Jan Wolkers of Maarten ’t Hart lezen als buitenlander en er iets van begrijpen, dat zal je van je lieve levensdagen nooit lukken, want je bent niet ingewijd in de geheimzinnige, occulte wetenschap der Nederlandkunde.
Nederlanders hebben alles al een keer gezien, ze reizen van hot naar haar, en hebben, zoals Komrij schreef, Homerus verkleed als garnalenvisser op een Grieks eiland een visnet zien repareren, Oostenrijkers in hun slaap horen jodelen, en in het binnenland van Spanje zagen ze middeleeuwse toestanden. En de Italianen, die maken van elke scheet een opera. Maar het idee dat een geïnteresseerde buitenlander de Nederlander ontdekt, dat hebben ze liever niet.
Het toppunt van deze kosmopolitische kleinburgerlijke bewustzijnsvernauwing is te vinden in de vele cursussen Japans koken, Marokkaans kleien, of Polynesisch dansen die elke Nederlander wel een keer of drie per maand bezoekt. Het idee dat voor buitenlanders Nederland een exotisch oord is, met vreemde gewassen en organismen waarvoor je je kunt interesseren, dat gaat er niet bij ze in. Deze sterke zelfbeschermingsdrang riekt een beetje naar een vorm van geïnstitutionaliseerde nationale trots die volgens de Nederlanders alle andere grote naties zo verwaand en bekrompen maakt.
Misschien vinden Nederlanders zichzelf gewoon te saai voor de buitenwereld. Het bekende afscheid aan het einde van een verjaardag/avondje uit met vrienden, `het was gezellig’, dient als bezwering, als een vorm van geruststelling, om het sluimerend ongemak dat men met elkaar opgescheept zit te verbergen. Zelfs prins Bernhard zei het tegen Maartje van Weegen aan het einde van het vraaggesprek ter gelegenheid van zijn negentigste verjaardag en draaide daarmee het hele gesprek op charmante wijze de nek om.
Ik ben door mijn vragen en antwoorden heen, maar laat me er, te uwer en mijner geruststelling er nog één aan toevoegen (deze wordt nooit gesteld): Zou je, met wat je nu weet (het gezeik, de valse schaamte, de onweersdagen, de spellingsherzieningen, Máxima), weer Nederlands zijn gaan studeren? Ik antwoord volmondig, vaasje in de linkerhand, mijn breedste lach vol liefde: `echt wel!’
Claudia Di Palermo is vertaalster, docente, hoofdredactrice van het Van Dale-woordenboek Italiaans en presentatrice van de tv-serie Giro d’Italia. Als opvolger van deze estafettecolumn nodigt zij vertaler Pascal Plissonneau uit.